In de zomer van 1993 vond een cultuurfestival plaats in de Turkse stad Sivas. Verschillende gasten, voornamelijk schrijvers en muzikanten, en vaak van Alevitische afkomst, verbleven in het hotel Madımak. Een van de hotelgasten was Aziz Nesin, een Turks auteur die een geruchtmakende vertaling had aangekondigd van Salman Rushdie’s De duivelsverzen, een boek dat wereldwijd door velen werd veroordeeld vanwege vermeende godslastering. Op 2 juli, na het vrijdaggebed, marcheerden inwoners van Sivas naar het hotel en staken het in brand. Zevenendertig mensen lieten het leven, en vele anderen raakten gewond. In de internationale nieuwsmedia werd veel aandacht besteed aan Nesin, die echter aan de aanval wist te ontsnappen. Het is niet onlogisch de gebeurtenis zo te kaderen, aangezien de Italiaanse vertaler van de duivelsverzen eerder werd aangevallen, en de Japanse vertaler werd vermoord. Dit artikel is gebaseerd op verschillende beschrijvingen van het bloedbad te Sivas, en bespreekt het aan de hand van het zondebokmechanisme, een belangrijk inzicht in het werk van René Girard (2005, 1986), dat zich toelegt op de relaties tussen imitatie, verlangen en geweld.
Girards mimetische theorie stelt dat in elke samenleving verlangens niet zozeer worden geleid door onafhankelijke keuze of voorkeur, maar eerder door de verlangens van anderen. Het nabootsen van een persoon die dient als voorbeeld bepaalt welke voorwerpen en posities men begeert, en zo verworden voorbeelden uiteindelijk tot rivalen. Dit kan leiden tot conflicten en potentieel tot geweld. In het heetst van de strijd openbaart zich een vervaarlijke gelijkenis tussen mensen verstrikt in wederzijdse imitatie, en de chaos kan zich snel verspreiden doorheen een hele gemeenschap. Om de dreiging van geweld een halt toe te roepen, overtuigt de gemeenschap zichzelf ervan dat één individu verantwoordelijk is voor de staat van onrust. Dit individu, de zondebok, wordt dus gezien als de enige bron van wrijvingen die eigenlijk door allen worden gedeeld. Het slachtoffer kan dan worden verbannen of gedood. Algemene aanvaarding van het offer herstelt de orde onder de betrokkenen, tenminste totdat de begeerte weer ongebreideld de kop opsteekt. Volgens Girard fungeert geweld dus zowel als gif als als remedie. Offerrituelen kunnen bijvoorbeeld worden geïnterpreteerd als een aanwending van louterend geweld in een gereguleerde, gecontroleerde omgeving, zodat het zich niet ongecontroleerd kan verspreiden.
De keuze voor een bepaalde zondebok hoeft niet overeen te stemmen met een concrete verantwoordelijkheid voor conflict. Eerder dan op basis van schuld worden slachtoffers geselecteerd omwille van hun dubbelzinnige tussenpositie noch binnen noch buiten de gemeenschap (Girard, 2005, p. 287). Vertalers nemen vaak zulk een liminale positie in, aan de grenzen van de gemeenschap waarin ze actief zijn, en zijn dan ook bekend met een gebruikelijke beschuldiging, namelijk hun vermeende neiging tot verraad of bedrog. Apter (2007) stelt dat “vertalers van nature argwaan wekken, zelfs in vreedzame omstandigheden,” (p 96, eigen vertaling) en de argwaan jegens vertalers neemt toe in conflictsituaties, aangezien hun bemiddelende rol kan zinspelen op gespleten loyaliteit. De opvallende kwetsbaarheid van culturele tussenpersonen in volatiele situaties is goed gedocumenteerd, wat het des te opmerkelijker maakt dat de relevantie van het werk van Girard voor de positie van vertalers nog niet stelselmatig is onderzocht.
Het gebrek aan wederzijds contact tussen de vertaalwetenschap en de mimetische theorie kan deels worden toegeschreven aan ongeloof, aangezien het alomvattende karakter van Girards veronderstellingen zeer vatbaar is voor kritiek. Girard beweert de oorsprong van ritueel en religie te verklaren, en zijn werk lijkt te suggereren dat er, ongeacht verschillen in sociale organisatie, één enkele verklaring bestaat voor sterk uiteenlopende fenomenen zoals Griekse tragedie, Dinka-gebruiken, en de hedendaagse ‘afrekencultuur’ (Wrethed, 2022). Kortom, de theorie rijkt ver, maar is daardoor ook in vele opzichten onderontwikkeld, en een van de meest opmerkelijke lacunes betreft de invloed van vertaling: Girardiaans onderzoek duidt graag op parallellen tussen gebeurtenissen en verhalen die zich afspelen in verschillende tijdperken, en in verschillende regionen, maar er wordt weinig aandacht geschonken aan hoe zulke verhalen concreet reizen, doorheen verschillende talen en culturen, van ervaring tot interpretatie. De afwezigheid van diepgaande discussies over het communicatieproces zelf is merkwaardig binnen een theoretisch kader dat zich toelegt op de collectieve, en dus communicatieve aanwijzing van een zondebok. Girard (2005) spreekt bijvoorbeeld van een “boosaardige besmetting” waarvoor de zondebok een “behandeling” (pp. 84, 329, eigen vertaling) kan bieden, en kiest dus eerder voor medische metaforen dan voor solide verklaringen van de communicatieve processen in kwestie.
Dit artikel onderzoekt, daarom, of Girards werk omtrent zondebokvorming en collectief geweld baat kan hebben bij een nadere beschouwing van vertaling en narrativiteit. Daarnaast wordt ook geopperd dat de vertaalwetenschap, en in het bijzonder de studie van interculturele verhaling en conflict, gebaat kan zijn bij een confrontatie met inzichten uit de mimetische theorie. Het uiteindelijke doel van de uiteenzetting over het Bloedbad van Sivas in verband met De Duivelsverzen is om bij te dragen aan een beter begrip van de positie van vertaalactoren als potentiële aanjagers zowel als slachtoffers van collectief geweld.